Skip to content

Ben jij BIJ1 ?

Kom in actie en doe mee
voor radicale gelijkheid.

DOE
MEE

Van armoedebestrijding naar armoedepreventie


13-11-2020

Dit achtergrondstuk hoort bij hoofdstuk 3 Economie uit ons verkiezingsprogramma.

We horen regelmatig dat het goed gaat met de economie. Daar wordt niet bij verteld wie van het herstel van de economie profiteert en wie niet. De economie is de afgelopen decennia met 40% gegroeid. In diezelfde periode is het aantal werkende mensen dat in armoede leeft anderhalf keer zo groot geworden. Sinds de crisis van 2008 blijkt er sprake te zijn van structurele welvaartsvermindering voor een groot deel van de bevolking. Dit gebeurt in een land waar de woningnood weer terug is op het niveau van 1945 en daarnaast de sociale voorzieningen zo ver zijn uitgekleed dat je nauwelijks meer van een verzorgingsstaat kunt spreken.

Dat het goed gaat met de economie zegt dus niets, zolang er niet bij verteld wordt hoe de verworven welvaart wordt verdeeld. Het is duidelijk dat vooral de rijke bovenlaag het meeste profiteert. In Nederland heeft de rijkste 1% van de bevolking meer dan een kwart van het totale vermogen in bezit.

Eens was het minimumloon gekoppeld aan de productiviteitsgroei. Wanneer de bedrijven meer produceerden, en dus meer winst maakten, stegen de lonen mee. Dat is al sinds de jaren zeventig niet meer het geval. Terwijl de arbeidsproductiviteit steeg, is de koopkracht van het minimumloon gedaald. Dat betekent concreet dat iemand met een minimumloon nu 20% minder uit kan geven dan in de jaren zeventig. Dat geldt ook voor de uitkeringsgerechtigden. Dat werd zo problematisch, dat er een stelsel van toeslagen is geïntroduceerd, zoals huurtoeslag, zorgtoeslag en toeslag op de kinderopvang, die de allerergste armoede moet compenseren. Het bedrijfsleven profiteert dus van de goedkope arbeid, ten koste van de belastingbetaler. We moeten terug, zegt de FNV, naar een situatie waarbij iedereen van een eerlijke baan rond kan komen, zonder toeslagen nodig te hebben. Een situatie waarbij uitkeringsgerechtigden niet terugvallen in armoede.

Er is een definitie van de absolute armoedegrens, waarbij niet in de basisbehoeften voorzien kan worden. Maar de meest gehanteerde definitie heeft het over een niet-veel-maar-toereikendgrens. Dat houdt niet over, maar het gaat, als je tenminste een betaalbare huurwoning kunt vinden, en geen pech hebt met onverwachte onkosten, want die grens voorziet niet in een reserve. In dat budget wordt 17 euro per maand voor ‘uitgaan’ berekend, en 24 euro per maand om van op vakantie te gaan. In 2016 moest een eenoudergezin met twee kinderen van 1560 euro rondkomen.

Er is bovendien nog een grote categorie mensen die nu niet onder of op de armoedegrens leeft, maar wel reden heeft om te vrezen dat ze daar in terecht komen. Veel zzp’ers hebben veel moeite voldoende te verdienen, kunnen hun verzekeringen niet betalen, hebben geen reserve en komen ook niet toe aan een oudedagsvoorziening. Flexwerkers staan ook elke keer weer voor de vraag of er nog werk voor hen is. (Op dit moment heeft in Nederland 36 procent van de werkenden geen vast contract.) Eens konden studenten erop rekenen na het afstuderen werk te krijgen en een hypotheek. Ook die zekerheid is verdwenen. Veel afgestudeerden beginnen met een forse schuld, komen niet aan een woning, en lang niet altijd aan werk.

Het zijn vooral oudere mensen die het grootste risico hebben op armoede (vanwege de gestegen zorgkosten) en alleenstaande ouders. Het Nibud heeft uitgerekend dat een stel met twee kinderen per maand gemiddeld 217 euro tekort komt.

Kabinet en gemeenten zeggen zich met name zorgen te maken over het aantal kinderen dat in armoede leeft. Ze hebben slechtere kansen op school en hebben vaker problemen. Het kabinet schuift miljoenen door naar de gemeenten om wat aan de kinderarmoede te doen. Dat gebeurt voornamelijk in de vorm van hulp in natura. Afhankelijk van de gemeente die zelf een eigen armoedegrens in mag stellen, kunnen schoolgaande kinderen hulp krijgen: een fiets, een laptop. Of een bijdrage voor sport- of muziekclub. Een dagje uit naar de Efteling. Ook is er inmiddels een keur aan organisaties die zich specialiseren in hulppakketten met kleren en speelgoed, die steeds opnieuw eens per jaar mogen worden aangevraagd. Of met een pakket waarmee een kind een verjaardagsfeestje kan geven.

Dit is het punt: de maatregelen die de gemeenten inzetten tegen kinderarmoede doen niets aan de armoede, en doen alleen aan symptoombestrijding. Hoeveel arme kinderen kennen we met rijke ouders? Geen. Net zo min als we rijke kinderen kennen met arme ouders. De nadruk op kinderarmoede verhult dat het gaat om armoede van de ouders. Die moeten van alles doen om nog wat spullen voor hun kinderen in de wacht te slepen. Aan de armoede van de ouders zelf, die de huur en de elektriciteit moeten betalen, wordt echter niets gedaan. Ook is het vernederend dat de ouders zelf niets te zeggen hebben over wat hun kinderen nodig hebben, de kinderen zelf trouwens ook niet.

Vooral langdurige armoede heeft niet alleen financiële problemen tot gevolg, maar ook psychische en lichamelijke problemen. Het kan een structurele vorm van permanente stress opleveren, angst voor de dag van morgen, niet meer over een toekomst kunnen denken, depressies, isolement en gevoelens van waardeloosheid. Arme mensen leven minder lang, en zijn bovendien vaker ongezond. Niet alleen armoede heeft een vergaand psychisch effect. Het gaat ook om ongelijkheid die als onrechtvaardig wordt ervaren. In landen waar de ongelijkheid groot is, is de fysieke en mentale gezondheid van een groot deel van de bevolking slechter. Ook is er sprake van een bepaalde mate van ‘erfelijkheid’: kinderen die in armoede opgroeien hebben meer kans om als volwassenen ook in armoede terecht te komen. We leven in toenemende mate in een harteloos neoliberaal klimaat, waarin ‘je eigen broek ophouden’ de toetssteen is geworden om mensen op te waarderen, of af te wijzen.

Werkelijke armoedebestrijding vereist structurele herverdeling van de welvaart. Daar is in Nederland geen sprake van. Wat we armoedebeleid noemen komt meestal neer op het opvangen van de ergste scherpe kantjes, door aan de ene kant een nieuwe vorm van liefdadigheid op te tuigen, voedselbank, kledingpakketten, en aan de andere kant hulpverlening, zoals cursussen budgetteren en schuldhulpverlening. We zeggen niet dat hulpverlening slecht is, we zeggen wel dat die geen verandering brengt in de productie van armoede.

Om werkelijk wat aan armoede te doen moeten we onder ogen zien dat de ongelijke verdeling van welvaart inherent is aan het kapitalistische systeem. Het zijn de rijken die kunnen beslissen waarin ze hun geld investeren. Wordt dat niet geïnvesteerd in productie in het eigen land, maar, wat in toenemende mate het geval is, in meer lucratieve financiële transacties, of in ‘lage lonen landen’, dan is er te weinig werk en worden de lonen laag gehouden. Ook weten we inmiddels dat de vermogende toplaag in verhouding heel weinig belasting betaalt. Deze feiten kunnen we weten, maar worden verdoezeld door een neoliberale ideologie waarin elk individu zelf verantwoordelijk is voor het bestaansniveau. En waarin mensen in toenemende mate elkaars concurrenten worden, zoals alle zzp’ers en de mensen met flexcontracten. We zien gebeuren dat er tegenwoordig steeds meer ‘werkende armen’ zijn, omdat veel banen niet meer voldoende opleveren om met een gezin van te leven. Vrouwen met kinderen werken noodgedwongen vaker parttime, en zo bestaat het dus nog steeds dat ongeveer de helft van de vrouwen niet in hun eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hebben van werk is niet langer de garantie voor een bestaansminimum.

Bij BIJ1 zien we maatregelen op korte en op lange termijn. Op korte termijn moet ervoor gezorgd worden dat de kloof tussen arm en rijk niet groter wordt, dat het minimumloon wordt opgetrokken, en dat de uitkeringen meestijgen met de kosten van het bestaan. Er moet voor gezorgd worden dat eenverdieners, met name ook alleenstaande ouders, voldoende inkomen hebben, en liefdadigheid niet meer nodig is. Maar ook als dat lukt is er nog geen einde gemaakt aan de wezenlijke onrechtvaardigheid dat werkende mensen niet alleen werken om zelf in leven te blijven, maar zonder daar zeggenschap over te hebben zien hoe de opbrengst van hun werk verdwijnt in de zakken van de rijken, de aandeelhouders en de multinationals. Wij horen zeggenschap te hebben over waar het door ons verdiende geld heen gaat.

Terug naar 3 Economie